Ja het wordt hopelijk een goede gewoonte om de mooie presentaties van het laatste filosofiecafé Deventer hier weer te geven. Zo kun je zien wat we doen, en misschien krijg je zin om zelf een keer mee te doen? Van harte welkom dan. Je vindt de komende filosofiecafé evenementen op de agenda.
Hier vind je een weergave van het filosofiecafé Deventer van 5 september jongstleden. Het was de aftrap van het nieuwe filosofieseizoen. Je kunt het bekijken in pdf. De gebruikte filmfragmenten, zelfs aangevuld met nieuwe info, vind je als link in de pdf. Wil je graag een keer meedoen of wil je op de hoogte blijven van aanstaande activiteiten? Schrijf je dan in voor de nieuwsbrief.
Veel plezier met (her)lezen. En graag tot de volgende keer.
Dit blog is geschreven nav filosofiecafé Deventer 7 december 2023 en opgedragen aan de bezoekers van die avond: Emile, Wil, Janneke, Sienie, Hans, Onno, Fred, Marlou, Lara, Hans, Paul, Ingrid, Frank, Jopie.
Filosofiecafé Deventer – oktober t/m april, de eerste donderdagavond van de maand – bovenzaal van eetcafé de 7e Hemel (grote kerkhof 28, Deventer). Zie de agenda.
Inleiding
Wat hebben emoties met oordelen te maken? Een oordeel hoort toch altijd op feitelijkheid gebaseerd te zijn? Mensen die zich door hun emoties laten leiden, zwabberen alle kanten op en diskwalificeren daarmee zichzelf in een rationeel ingerichte en dus op redelijkheid en verstand gebaseerde maatschappij. In ieder geval berokkenen ze zichzelf in de regel meer schade dan voordeel als ze niet nadenken…toch? Of misschien toch niet?
Martha Nussbaum en emoties
Volgens Nussbaum zijn onze emoties oordelen over de situatie waarin we ons bevinden. En daarmee zijn het ‘cognitieve inschattingen’. Onze emoties bevatten dus zinvolle informatie . “Emoties zelf zijn intelligent en zonder emoties is ons denken krachteloos” stelt Nussbaum in haar boek ‘Oplevingen van het denken – over de menselijke emoties’(2006). Daarom zouden emoties onderdeel moeten zijn van onze ethiek, want ze tonen onze ‘behoeftigheid’. Dit is haar grote bezwaar bij eigenlijk alles (politiek, ethiek, onderwijs) dat op feitelijkheid en rationele oordelen is gestoeld, en emoties probeert buiten te sluiten als ‘onberedeneerde of domme lichamelijke bewegingen’.
Als belangrijk voorbeeld in haar theorie gebruikt ze vaker de behoeftigheid en afhankelijkheid van kleine kinderen en de daarmee gepaard gaande emoties. Ook beschrijft ze als voorbeeld het sterven van haar moeder. Hoe zijzelf emotioneel reageerde op de boodschap dat haar moeder op sterven lag en hoe zij daardoor naast mentaal, vooral ook fysiek en in haar bewegingen van slag was. Er staat veel op het spel om emoties op deze manier te zien, als intelligente reacties op de perceptie van waarde, licht ze toe in haar boek. Als emoties doordrenkt zijn van intelligentie en onderscheidingsvermogen, en als ze in zichzelf een besef van waarde of belangrijkheid bevatten, kunnen ze bijvoorbeeld niet gemakkelijk terzijde worden geschoven in verslagen van ethische oordeelsvorming, zoals zo vaak is gebeurd in de geschiedenis van de filosofie. … Als we emoties beschouwen als essentiële elementen van de menselijke intelligentie, in plaats van alleen als ondersteuning of rekwisieten voor intelligentie, geeft dit ons bijzonder sterke redenen om de voorwaarden voor welzijn in een politieke cultuur te bevorderen: want deze visie houdt in dat zonder emotionele ontwikkeling een deel van ons redeneervermogen als politieke personen zal ontbreken.
Heel verrassend in het verhaal van Nussbaum is, dat emoties intelligent zijn en onderscheidingsvermogen hebben. Als emoties dergelijke zelfstandige fenomenen zijn, is de mens die de emotie ondergaat dan nog wel verantwoordelijk voor eigen beleving en gedrag?
Stoïcijnen en rationaliteit
Volgens Boudewijn de Bruin kun je rationaliteit niet bereiken zonder emoties, je zult de meest idiote risico’s nemen. Rationaliteit is het nuchter nadenken en vellen van een oordeel op redelijke gronden. En blijkbaar heb je emotie daarbij nodig als waardevolle informatieverschaffer over de situatie waarin je je bevindt. Waarom moesten de Stoïcijnen dan niets hebben van emoties? Zij vonden het rustverstorende en irrationele verschijnselen. Emoties waren volgens hen zelfs verkeerde oordelen omdat zaken in zichzelf ‘indifferent’ zijn – niet goed of slecht – en volgens de natuurlijke orde van de logos voorbestemt om te gebeuren. De Stoïcijnen vonden dat mensen zich moeten bezighouden met datgene wat in hun macht ligt en dat zijn onze meningen, ons streven, onze begeerte en afkeer. We moeten willen wat ons overkomt, onze emoties via ons denken daarmee in lijn brengen totdat ze wegebben en wij gemoedsrust overhouden. Ik denk dat de Stoïcijnen op hun achterste benen zouden staan bij de bewering van Nussbaum dat emoties doordrenkt zijn van intelligentie en onderscheidingsvermogen, en ze in zichzelf een besef van waarde of belangrijkheid bevatten.
Aristoteles en zelfbeheersing
Theophrastus (371 – 287 v Chr. en leerling van Aristoteles) vindt dat je beter kunt vertrouwen op een paard zonder teugel dan op een man zonder oordeel. Wat bedoelde hij daarmee? Dat een man zonder oordeel stuurlozer is dan een paard dat op zijn instincten en dus zijn emoties vertrouwt? Zijn leermeester Aristoteles is duidelijk over emoties in zijn boek Ethica Nicomachea: Emoties zijn niet goed of slecht te noemen maar ze kunnen ons tot slechte dingen brengen als ze in strijd zijn met de juiste algemene regel. Daarom is zelfbeheersing inzake pijn en genot belangrijk, hoort het rationele principe leidend te zijn en niet de emoties. Aristoteles vergelijkt het onder invloed staan van emoties met dronken zijn, buiten zichzelf zijn of slapen. Deze mensen beschikken in zekere zin wel over kennis maar kunnen er in hun toestand geen gebruik van maken. Dit is echter niet altijd even herkenbaar omdat ook mensen die dronken zijn beweringen doen die op weten lijken te zijn gebaseerd. Volgens Aristoteles moeten we uitingen van mensen die in de greep van emoties zijn vergelijken met de manier waarop acteurs spreken; ze doen alleen taaluitingen maar hebben niet de mening of kennis die ze ogenschijnlijk uiten.
Zwart-witte feiten en gekleurde emoties
Wat kunnen we nu uit bovenstaande afleiden? Emoties zijn belangrijk om ons de waarde te laten inzien die een situatie voor ons heeft en dragen bij aan betekenisgeving. Een wereld bestaande uit feiten is als een zwart-wit weergave van de werkelijkheid. Onze emoties kleuren het plaatje in. Onze vooronderstellingen bepalen de kleur van de bril waarmee we het geheel bekijken. Volgens de Stoïcijnen hebben we alleen vat op onze eigen meningen; onze vooronderstellingen en conclusies. Dus we hebben vat op de kleur van de bril waarmee we het plaatje bekijken, maar niet op het plaatje zelf. En of we dan de inkleuring van het plaatje op de juiste manier beoordelen is vanwege onze gekleurde bril maar de vraag.
Conclusie
Moeten we ons in het vervolg maar tot zwart-wit plaatjes beperken en de kleuren als overbodig beschouwen omdat we ze niet zuiver en objectief waar kunnen nemen? Nee, want onze emoties en dus de kleuren in het plaatje geven onze betrokkenheid weer, en helpen zo mee om allereerst al de noodzaak te voelen tot een oordeel te komen, en vervolgens tot wat dit oordeel voor ons zou moeten zijn. Want feitelijkheid creëert nog geen betrokkenheid. Wel vraagt het ons om onze bril opgepoetst en helder te houden en kritisch de kleuring van onze brilglazen mee te wegen in wat we menen te zien. Dus laten we alsjeblieft ons verstand blijven gebruiken om tot een goed oordeel te komen, maar daarbij wel onze emoties, en de emoties van anderen de ruimte geven om het gekleurde deel van het verhaal te vertellen.
Dit blog is geschreven nav filosofiecafé Deventer 2 november 2023 en opgedragen aan de bezoekers van die avond: Wim, Harry, Hans, Sander, Folkert, Erik en Emile
Inleiding In de oude Griekse filosofie is het ‘samen spreken over samenlevingskwesties’, het meest optimale dat je als mens kunt doen. Socrates sprak mensen daarom aan op het marktplein en zette hen aan tot denken. Aristoteles noemde de mens een politiek dier en wie geen deel wilde nemen aan de polis, omdat hij zichzelf genoeg was, een beest of een god. Hannah Arendt noemt drie activiteiten die het menselijke leven kenmerken; arbeid, werken en handelen. Met dit laatste bedoelt zij het politieke handelen, het discussiëren met elkaar om de samenleving waar je deel vanuit maakt vorm te geven. Ook volgens haar was dit de meest verheven bezigheid, boven arbeid om het eigen leven in stand te houden en werken om praktische dingen te maken om het leven te veraangenamen. Wat maakt politiek handelen zo belangrijk voor de mens? Is het vergelijkbaar met een eerste levensbehoefte zoals eten en drinken, helemaal als je bedenkt dat mensen hongerstaking inzetten als strijdmiddel? Hoe ziet ons eigen politieke handelen eruit in een wereld die vaak groter is dan we kunnen behappen? Als politiek handelen het meest optimale is dat wij als mensen kunnen doen, hoe kunnen we de ‘politieke arena’ dan vormgeven op een manier waarin ieder mens tot zijn of haar politieke recht komt?
Politiek In eerste instantie lijkt het alsof we best wel kunnen overleven zonder al dat politieke gedoe, zonder al die politieke spelletjes waar we af en toe (of te vaak) doodmoe van worden. Politiek en politiek handelen heeft voor velen van ons geen positieve klank. Maar wat is het eigenlijk? Wat zijn onze eerste associaties als we denken aan ‘politiek handelen’? Spreken, vechten, verbonden sluiten, ook ‘handel drijven’ kwamen als associaties in mij op tijdens de voorbereiding. Het werd bevestigd tijdens de filosofie-avond waar associaties naar voren kwamen als ‘oorlog met Oekraïne, statement Rutte over Israël, compromissen sluiten, manipuleren, argumenteren vanuit standpunten, lobbyen, achterkamertjes … Tijdens de avond concludeerden we dat politiek handelen zich eigenlijk in alle regionen van de samenleving afspeelt. Niet alleen in de tweede kamer, of in Brussel of op het internationale strijdtoneel, maar ook op het werk in contact met je leidinggevende of collega’s. Ook in het contact met je buren, partners onder elkaar en zelfs kinderen handelen politiek naar hun ouders, vriendjes en leerkrachten zonder dat ze zich dat bewust zijn. Is er dan een enkel werkwoord te vinden dat synoniem is met politiek handelen? We kwamen uit op ‘onderhandelen’ en ‘binden’ in de trant van een gemeenschap kweken en mensen hieraan binden.
Doel van politiek Als we het op deze manier bekijken, wat is dan het doel van politiek handelen, van ons onderhandelen, van het binden tot een gemeenschap? We geven onze eigen ruimte vorm, en voor we deze ruimte vormgeven moeten we eerst deze ruimte claimen of veroveren op de andere partij. We moeten vriend van vijand scheiden. Waarvoor hebben we deze ruimte nodig, wat maakt die vormgeving van eigen ruimte zo belangrijk voor ons? Hierin geven we vorm aan onze eigen identiteit. We laten door ons gedrag, onze kleding, inrichting van ons huis, onze straat, dorp, stad, ons land, onze samenleving, en bovenal in onze gedeelde normen en waarden zien wie we zijn. Niet alleen voor die ander, maar ook voor onszelf. Want wie we zijn is van binnenuit niet direct grijpbaar voor ons, zoals je jezelf niet kunt bekijken zonder spiegel als hulpmiddel. We kunnen onszelf alleen waarnemen in de spiegel van onze omgeving. We zoeken en creëren een omgeving waarin we onszelf thuis voelen, waarin we ons kunnen nestelen volgens Cornelis (Logica van het gevoel, 2001). Een omgeving die past bij onze identiteit. Is het vormgeven van onze eigen identiteit te zien als een grondrecht voor mensen? Als je ziet dat mensen bereid zijn te sterven voor het behoud van eigen land, eigen cultuur, eigen waardigheid, dan zou het in ieder geval een erkend grondrecht voor mensen moeten zijn. Mensen zijn niet alleen bereid te sterven voor behoud van deze noodzakelijke persoonlijke ruimte, ze zijn ook bereid hiervoor te doden. En als mensen of groepen op deze levensbedreigende houding tegenover elkaar staan en elkaar de eigen identiteit ontzeggen of teveel beperken, is het oorlog!
Het optimale Het lijkt me niet dat Aristoteles en Arendt het onderling oorlog voeren, in welke mate en in welke vorm dan ook, als het optimale van de menselijke mogelijkheden wilden bestempelden. Dus het politiek handelen dat zij bedoelden moet juist iets zijn dat dit exces om je eigen ruimte te claimen en de ander zijn ruimte te ontzeggen weet te voorkomen. Het optimale is samen spreken over wederzijdse behoeften en noden en het samen delen of verdelen van ruimte op grond van kennis van de behoeften van die ander, maar ook kennis van de eigen behoeften, en op basis van gedeelde interessen en belangen. Hannah Arendt zegt in dit opzicht dat je emoties als liefde en vriendschap thuis moet laten en niet meenemen naar de onderhandelingstafel want dat is in haar ogen apolitiek.
Zien en gezien worden. Hebben wij voldoende kennis van de behoeften en noden van onszelf en van die ander? Als je kijkt naar het gebrek aan vertrouwen in de politiek zoals dat nu in het nieuws komt dan blijkt dat de huidige politici onvoldoende kennis hebben van de noden en de behoeften van het eigen volk. Heeft het volk zelf wel voldoende kennis van de eigen noden en behoeften? Dat is maar de vraag. In een tijd waarin we op onszelf menen te staan en niet meer verbonden zijn met een hoger iets als een God of Natuur, zijn we allemaal losgezongen individuen, groeit de eenzaamheid en ontstaat er te veel schreeuwerigheid in plaats van luisterend gesprek. We kennen elkaar steeds minder in onze wederzijdse behoeften en noden, en met het wegvallen van deze kennis versplintert ook de spiegel voor onze eigen zelfwaarneming en zelfkennis. Geen wonder dat onze politici dan politiek handelen vanuit hun eigen optiek en het contact en voeling met het volk verliezen. Valt hen dat kwalijk te nemen als het volk zelf niet meer mondig is bij gebrek aan zelfinzicht? We hebben de spiegelende ander nodig voor zicht op onszelf. Er is gebrek aan solidariteit, dat is het grote probleem van de huidige tijd, roepen schrijver Arnold Grunberg en milieuactiviste Greta Thunberg. We zien elkaar niet meer en willen niet met elkaar delen in wat we nodig hebben, terwijl we dit zien van de ander, deze kennis van de ander, broodnodig hebben voor het zien en (her)kennen van onszelf, volgens eerder genoemde Cornelis.
Ubuntu Maar wat dan? Bij onderhandelen, en dus politiek handelen, staat toch ons eigen belang voorop? En daarom moet je je soms afsluiten voor het belang en leed van de andere partij, anders verlies je terrein dat je niet wilt verliezen. Bovendien zei Hannah Arendt dat toch zelf? Emoties en gevoelens horen niet aan de onderhandelingstafel. Tegelijk erkennen we dat niet altijd het recht van de sterkte en slimste mag gelden, daarvoor hebben we wetten en regels ontworpen. Dan is eerlijk onderhandelen en dus eerlijke politiek toch voldoende gewaarborgd? Als we zien wat er nationaal en internationaal, laat staan onderling tussen mensen, mis gaat en belandt in schijnbaar onoplosbare conflicten en leed, dan kun je daar vraagtekens bij stellen. Zoals we de fysieke wereld en onze rol als mens daarin anders moeten gaan bekijken om klimaatproblematiek op te lossen en verder te voorkomen, zo moeten we ook onze eigen relatie met anderen opnieuw onder de loep nemen volgens Annette-Nobuntu Mul. Ze wijst ons op de Ubuntu filosofie met het motto ‘ik ben omdat wij zijn’.
Tot slot Ik wil hier eindigen met een mooie opmerking van een deelnemer aan dit filosofiecafé: politiek handelen is het onmogelijke mogelijk maken. Als dat toch eens zo mocht zijn, dan kunnen we samen wondertjes verrichten!
Filosofiecafé Deventer: van oktober tot en met april elke eerste donderdagavond van de maand in de bovenzaal van EETCAFÉ DE 7E HEMEL, grote kerkhof 28, Deventer. Zie de geplande evenementen.
We zijn koopziek, volgens Barber (2008) en verworden tot
infantiele consumenten die genadeloos gemanipuleerd wordt op de zogenaamde
vrije markt. Volgens topman Verwaayen is het allemaal onzin en is de consument
oud en wijs genoeg om zelf te bepalen. Gevoelseconome
Prast is het hier deels mee eens, maar vindt ondertussen wel dat de consument vrijwillig
tegen zichzelf in bescherming moet worden genomen door de overheid (liberaal
paternalisme heet dat). Wijffels herkent de kritiek van het infantiele
consumentisme en denkt dat we een noodzakelijke groeipijn doormaken en hier
wijzer uitkomen. We moeten kritische consumenten worden, zelf verantwoordelijk
zijn en elkaar, en vooral de ondernemers, daarop aanspreken.
Hoe worden we kritische
consumenten? Wat is er nodig om de mens wakker te schudden uit zijn flegmatieke
houding? Aan moraliseren hebben we een hekel, maar wat raakt ons wel op een
juiste manier?
Consumeren en rendementsdenken
Consumeren maakt ons blij. Of het nu chocolade is of
een gadget, we krijgen er een kick van. En mogelijk achteraf een kater, als we
ons toch hebben laten verleiden tot iets waar we later spijt van hebben.
Consumeren maakt ons blij omdat we denken iets te missen, we zijn ‘behoeftig’
en lijden aan dit gemis. Dit is ook wat marketeers ons voorhouden: we missen
iets als we niet up to date zijn met de
meest mooie auto, de snelste computer, de slimste smartphone. We leven in een
liberale kapitalistische markteconomie en daar moet het geld rollen. Want anders
storten systeem en instituties in elkaar.
Het rendementsdenken is de taal die we hebben leren spreken, waarin we
elkaar verstaan. Concurreren, status verkrijgen, winnen en beter of slimmer
zijn dan de ander, macht verwerven… en de mate waarin we daarmee geld verkrijgen
is het bewijs dat we gelijk hebben en het goed doen. De ondernemer kijkt niet
verder dan zijn neus lang is. Waar de consument voor wil betalen wordt geleverd,
dat is de legitimatie. Moraal lijkt er in dit opzicht weinig toe te doen, en
wordt hooguit bepaald door de overheid die drank en drugs aan banden legt, en
het roken in publieke ruimtes verbiedt. Het inperken van de vrijheid van de
consument is een heet hangijzer in een liberale democratische staat. Want wie
bepaalt wat goed, gezond en moreel verantwoordelijk is? De overheid? Nee dan
liever de verstandige en autonome burger, die weet wat goed voor hem is…..
toch?
Autonomie en de rede
Wanneer ben je autonoom? Ben je volwassen en autonoom
als je officieel de leeftijd van 18 of 21 hebt bereikt? Je bent autonoom als je
je ‘welbegrepen’ eigenbelang kent en daar naar handelt. Maar wie bepaalt wat dat
‘welbegrepen’ eigenbelang is? Als individu blijf je altijd in zekere mate
afhankelijk van de context waarbinnen je leeft. Je familie, buren, collega’s,
de samenleving… Dus die bepalen mee wat wel of niet verstandig en daarmee ‘welbegrepen’
is. Wat is dat dan… ‘autonomie’? Volgens Aristoteles (384-322 v C) heeft de
mens ‘de rede’, en onderscheidt
hij zich daardoor van het dier. Aristoteles kende de mens drie zielsdelen toe: een vegetatieve die
gelijk staat aan de plantenwereld; een sensitieve die gelijk staat aan de
dierenwereld; en een menseigen ziel, de cognitieve of de rede. De vegetatieve
ziel staat voor overlevingsdrang, de dierlijke ziel voor het aangedaan zijn en
het zich kunnen verplaatsen, de cognitieve voor weten wat goed en kwaad is en
voor impulsbeheersing voortkomend uit de sensitieve ziel. Voor deze
impulsbeheersing is een kracht nodig, de wilskracht. Autonoom is dan diegene
die zich als mens optimaal gedraagt, zijn rede dus optimaal weet te benutten en
zich getraind heeft in deugdelijk handelen waardoor hij ook binnen een context uitstekend
weet te kiezen en zich te gedragen. Maar ja, oke, wat is dan die uitstekende
keuze als je vanuit de context te horen krijgt dat je als mens je technische
mogelijkheden moet benutten, en bijdraagt aan gezamenlijk verbetering door te wedijveren
met anderen? Juist omdat de mens vooral optimaal mens is dankzij de techniek en
de middelen die de ondernemer hem aanreikt? Want de mens is naakt en kwetsbaar
van zichzelf.
Het welbegrepen eigenbelang, de basis van de autonomie, waar vindt die haar
aangrijpingspunt? In de vegetatieve ziel omdat alles een kwestie van overleven
is? In de dierlijke ziel omdat het een kwestie van aangedaan en verleid worden
is, omdat het gaat om het opwekken van de begeerte? Of in de menselijke ziel,
de rede, die zonder enige angst voor sterven en onaangedaan door emoties weet
wat het goede en het kwade is? Of in alle drie? Wat is dan het brandpunt waarin
deze zielen samenkomen?
Wilskracht en schoonheid.
Om onze impulsen te beheersen hebben we een kracht nodig, de
wilskracht. Als we redeloos geregeerd worden door onze overlevingsdrang of onze
begeerte, is er sprake van wilszwakte (akrasia). Maar als we
overlevingsbehoefte en begeerte ontkennen en slechts vanuit de rede handelen,
zijn we dan wel als mens compleet? Kan de rede überhaupt tot een keuze komen
als het de input van de vegetatieve en dierlijke ziel mist? Weten we wat
belangrijk is en waar we naar verlangen als we die twee zielsdelen
uitschakelen?
Aristoteles hanteerde ook het begrip ‘catharsis’. Dit is een
ontroering die leidt tot het zuiveren van emoties en het herkennen van schoonheid
en goed en kwaad. Met de rede alleen kunnen we niet ontroerd raken, en evenmin
herkennen we via de rede de schoonheid van iets. Om te herkennen dat iets goed
of noodzakelijk is voor onze overleving hebben we onze vegetatieve ziel nodig. Om
te herkennen wat wij als individu nodig hebben voor onze ontwikkeling en ons
welbevinden hebben we de sensitieve ziel nodig. Impulsen uit de vegetatieve en
sensitieve ziel die bij elkaar aansluiten en elkaar versterken geven de
ontroering. De rede herkent de schoonheid of het kwaad in de ontroering en
stemt er al dan niet mee in. Ons verlangen naar schoonheid wijst ons vervolgens
de weg naar wat te doen. Dus alle drie de zielsdelen zijn betrokken bij dit
fenomeen ‘catharsis’.
De reclame de baas
Reclame spreekt ons aan in onze dierlijke, sensitieve ziel.
Het wekt onze lust op naar het object, en wakkert onze begeerte aan. Bovendien
levert reclame feitelijkheden en argumenten voor onze rede om overstag te gaan.
Aan ons om te checken of het ook goed is voor onze overleving via onze
vegetatieve ziel en of we niet te maken hebben met ‘fake news’. Daarvoor moeten
we ons regelmatig resetten om een en juiste en frisse kijk te houden. Kunst,
theater, muziek en natuurbeleving zijn hierin cruciaal. Aristoteles wist dat
al. Nu wij nog.
Een blogpost nav Tegenlicht meet Up Deventer ‘overleven in de chaos’, met aansluitend Filosofiecafé Deventer over ‘chaos’ (31/10 en 7/11-2019).
Is de wereld chaotisch? Ja, volgens sommigen wel. Ook in Deventer toonden mensen zich geraakt door dit onderwerp. Hoezo is de wereld chaotisch? We leven toch juist in een geordende en geregelde (westerse) wereld? Vrijwel alles is geprotocolleerd, wordt niet meer aan het toeval overgelaten. Toch beleven meerdere mensen de wereld als chaotisch, als iets waarvoor ze zich moeten afschermen en in bescherming nemen.
Overleven in de chaos: https://www.vpro.nl/programmas/tegenlicht/kijk/afleveringen/2019-2020/overleven-in-de-chaos.html
Definities
Wat is er aan de hand? Wat is chaos dan precies? Volgens de
Griekse mythologie is chaos het ‘niets’ waaruit de eerste goden ontstonden. Vervolgens
schiepen die goden de wereld. Ook in Genesis, het bijbels scheppingsverhaal is
er sprake van chaos waarbinnen vervolgens orde ontstaat door scheiding van
hemel en aarde, licht en duisternis, water en land…. In de natuur- en wiskunde
is chaos een niet lineair deterministisch systeem, iets dat ogenschijnlijk
volkomen wanordelijk verloopt maar ondertussen toch exact bepaald wordt door
middel van logaritme.
Paradox
Dus chaos is niets, een leegte, en tegelijk een wanordelijke
onherkenbare volheid van prikkels en elementen. Misschien hebben we met deze
paradox de beklemming te pakken die mensen bedoelen als ze zeggen de wereld als
chaotisch te ervaren? De leegte zit dan vooral in de betekenisloosheid die door
wanorde in de overvloed van informatie wordt veroorzaakt. Er is een veelheid
van prikkels, van ‘iets’ waar je je toe hebt te verhouden, maar dit niet kunt
omdat je er geen betekenis aan kunt geven. Met deze laatste zin wordt heel
duidelijk dat het wel of niet ervaren van chaos een persoonlijke en subjectieve
beleving is. Want ‘jij’ neemt de wereld als chaotisch waar en ‘jij’ kunt hier
wel of niet betekenis in vinden of aan toekennen.
Fijn?
De meeste mensen vinden het niet fijn om chaos te ervaren. Slechts een enkeling reageert enthousiast. Dat is op zich ook bijzonder. Want waardoor kan iemand enthousiast worden bij chaos? Als je doorvraagt blijkt dat iemand zich aangesproken voelt in zijn creativiteit. ‘Heerlijk, chaos! Ik ben nu vrij om er die vorm aan te geven die ik wil, die ik belangrijk vind!”. Als chaos je niet bang maakt, dan doet het bij uitstek een beroep op je betekenis-gevende, ordenende en probleemoplossend vermogen. Want dat is iets dat wij, mensen, bij uitstek kunnen; problemen oplossen, iets betekenis geven, iets door een technische oplossing naar onze hand zetten. Dus chaos zet ons denken in gang. Dat hebben filosofen in de oudheid ook al ondervonden. Zo ontstonden de systemen van Plato en Descartes, en vele anderen. Daarom kan journalist Stein ook schrijven in Trouw 2002 dat ons denken gebaat lijkt te zijn bij een groeiend besef van chaos en verval.
Wat neem je waar?
Maar is er dan geen grens? Je kunt toch niet alles
aan? En hoe houd je jezelf in evenwicht als je de grip op de wereld dreigt te
verliezen? “Geen grip willen hebben”, zegt Belgisch psychiater en filosoof
Damiaan Denys; “het is absurd om te denken dat controle hebben een deugd is”. Bovendien,
volgens Brits neurowetenschapper Anil Seth is ons waarnemen een gecontroleerde
hallucinatie. We nemen waar wat we willen- en denken te zien. Dus wat is echt,
wat is waar? Als we chaos waarnemen, in hoeverre is dat wat we willen
waarnemen? Willen we juist deze chaos als reactie op een te gecontroleerd en
geprotocolleerd bestaan? Zoeken we de prikkel die we nodig hebben om ons denken
gaande te houden? Want wat is de mens die ophoudt te denken? Of waarom denken
we chaos te zien? Is dat wat anderen ons wijs maken? Is het allemaal propaganda,
zoals een deelnemer in de documentaire opmerkte? Met welk doel? Misleiden,
verwarring zaaien, angst creëren, misbruik maken van onze eigen sensatiezucht? En
wat is dan het tegengif? Volgens Kari Norgaard, Amerikaans sociologe, moeten we
ons verlangen visualiseren en hier vervolgens onze koers op uitzetten. Dit
moeten we blijven doen, want er is geen eindstation. Onze gevoelens van angst
en onvrede zijn prikkels voor ons om te zoeken naar ‘het goede’, en daar
vervolgens naar te streven. Ons verlangen wijst ons de weg. De filosofen Aristoteles
(384 v C.) en Arnold Cornelis (logica van het gevoel, 2000) zouden het
hartgrondig met haar eens zijn. Ik ook.
Een blogpost nav Tegenlicht meet Up Deventer over ‘Topdames’,
met aansluitend Filosofiecafé Deventer over ‘Gender-wijsheid’ (26/9 en 3/10-2019).
Genderwijsheid
“Moeder Aarde, vertoornd over het vele onrecht dat eeuw na eeuw op Haar huid had voortgewoekerd, had het mensengeslacht verdelgd. Uit de puinhopen verrees een nieuw geslacht: de Thulenen, die leerden luisteren naar wat Moeder Aarde hun influisterde. De Thulenen hadden begrepen dat de belangrijkste wezens op aarde de vrouwen waren. Vrouwen brachten nieuw leven voort, vrouwen kenden mededogen, ze waren gevoelig, eerlijk, intelligent. Ze waren bereid rekening te houden met de wensen en noden van anderen. Ze waren ook beter bestand tegen de strijd om het bestaan, omdat ze veelzijdiger, taaier en vindingrijker waren en beter pijn en verdriet konden verdragen dan mannen. En ze bezaten in hoge mate datgene wat de meeste mannen misten: intuïtie, haarzuiver aanvoelen wat er gebeuren moest – en het dan doen, zonder er lang over te praten, zonder zich op te blazen tot overbodige gewichtigheid, zonder in de eerste plaats te denken: waar ligt mijn voordeel?” Dit schreef Thea Beckman in 1985 in haar boek ‘kinderen van moeder aarde’.
Bestaat er genderwijsheid? Gender gaat over man of vrouw zijn. In hoeverre bepaalt ons geslacht onze identiteit? Brengt een ander lichaam, noodzakelijkerwijs een andere maatschappelijke rol en andere wijsheid met zich mee? Is het ‘nature’ of ‘nurture’, oftewel opvoeding of biologie? Als er geen verschil is, vrouwen en mannen gelijk zijn, waarom zijn er dan nog steeds maatschappelijke verschillen tussen man en vrouw en blijft het aantal vrouwen aan de top in Nederland ruim beneden de 30%? En waarom willen we zo graag meer vrouwen aan de top? Hoe ziet een wereld eruit waar vrouwen het voor het zeggen hebben?
Actueel?
Het was opmerkelijk dat de tegenlicht meet up over ‘topdames’ minder bezoekers trok dan gebruikelijk. Hoe actueel is dit onderwerp? Aan het nieuws kan het niet liggen. Eind 2019 geldt als peildatum voor het streefcijfer van 30% vrouwen aan de top. Daar wordt in het nieuws ruim aandacht aan besteed. ‘Er is een lichte verbetering te constateren, maar we halen het bij lange na niet’, is de boodschap. Onze minister maakt zich daar druk om, maar de rest van de wereld blijkbaar minder. De meeste vrouwen werken in deeltijd en mede daardoor vaak in lagere functies. Ondertussen nemen zij het leeuwendeel van de verzorging van kinderen en huishouden voor hun rekening. Je moet doen waar je goed in bent. En als de man simpelweg meer verdient dan de vrouw, dan is de keus snel gemaakt wie er minder moet gaan werken om de kinderen thuis op te vangen. Toch? Tijdens filosofiecafé onderzochten we het thema nader.
Misschien is de probleemstelling verkeerd? Waarom moet zo nodig 30% van de managers vrouw zijn? Een argument is dat 50% van de bevolking vrouw is, en daarom is het vreemd dat er minder dan 30% in managementfuncties zit. De managementlaag zou een afspiegeling moeten zijn van de samenleving en dus is meer diversiteit vereist. Dat geldt niet alleen voor vrouwen maar ook voor andere mensen die we graag naar de zijlijn schuiven vanwege ras, geloof, seksuele voorkeur of onorthodoxe kijk op leven en werk. Oké, het argument van diversiteit is steekhoudend, want te veel van hetzelfde (te veel mannen, of te veel vrouwen) leidt tot eenzijdig denken; je blijft in je eigen ‘bubbel’. En met eenzijdig denken gaan we het uiteindelijk niet redden. In de wereld zien we de toenemende problematiek rond milieu, handelsoorlogen, geloofsoorlogen en individuele psychische en sociale nood. Dus ‘all hands on deck’ dus, ook die van vrouwen.
Biologie of opvoeding?
Blijft de vraag wat nu inhoudelijk precies de toegevoegde waarde van vrouwen is. Die zogenaamde vrouwelijke kwaliteiten, wat zijn die? Zorgzaamheid, empathie, multi-tasken, kwetsbaar durven zijn, intuïtief….. Tja, maar hebben mannen dat niet? Tot op heden zien we inderdaad dat meisjes gestimuleerd worden hun gevoelige zorgzame kant te ontwikkelen, en lief en vriendelijk te zijn. De glimlach staat vaak tot op hoge leeftijd op hun gezicht ‘gebeiteld’. Nog steeds is het toekomstbeeld van de vrouw dat ze later zal trouwen, kinderen krijgen en als eerste verantwoordelijk zal zijn voor het huishouden en de levende wezens daarbinnen. Dit betreft zowel man-lief en kind als huisdier, en als het even kan ook nog de sociale contacten in familie en omgeving. Dus empathie, zaken vanuit meerdere kanten kunnen bekijken en ‘meerpartijdigheid’ zijn belangrijke eigenschappen. Daarnaast moet ze ook praktisch en organisatorisch onderlegd zijn om zo’n huishouden te kunnen runnen. Een managementtaak bij uitstek. De jongens worden opgevoed om de wereld in te trekken en deze te verbouwen en te verbeteren, enoptimaal te benutten tegen zo hoog mogelijk rendement om daarmee als man weer vrouw, kind en eventueel familie te kunnen onderhouden. Dus zij zijn stoer en sterk, praktisch vaardig, technisch, hebben ruimtelijk inzicht en laten zich niet leiden door gekke dingen als irrationele emoties, want dan verliezen ze hun grip op de wereld.
Cliché!
Ja, misschien is dit een cliché. Maar het maakt wel duidelijk hoe belangrijk opvoeding en socialisering zijn in het ontwikkelen van zogenaamde vrouwelijke en mannelijke kwaliteiten. Het lijkt niet zo maar verklaarbaar vanuit de biologie. Bovendien is de samenleving binnen gezinnen ondertussen een stuk complexer geworden, want hoezo trouwen en kinderen krijgen en voorzien in zorg en onderhoud van gezin? Waar getrouwd wordt, wordt vaak ook gescheiden. Daarna ontstaan nieuwe ‘samengestelde huishoudens, maar blijft de oorspronkelijke vader of moeder als biologische ouder wel in beeld. Sociaal en economisch zul je daar iets mee moeten. Bovendien…waarom niet kiezen voor een partner van gelijk geslacht? Die gewenste kinderen organiseer je dan wel op een andere manier. En als alleenstaand ouder ben je gewoon man en vrouw tegelijk als kostwinner en opvoeder, wereldverbeteraar en trooster.
Alternatieve gezinsvorming gaat veel sneller dan andere maatschappelijke ontwikkelingen zoals ons economische huishouden of onze omgang met natuur en milieu. Daar zitten de systemen muurvast en moeten ze via tal van crisissen overhoop geschopt worden voordat ze enigszins in beweging komen. Komen ze eindelijk in beweging, dan is het risico op een totale aardverschuiving aanwezig omdat het systeem van zichzelf niet flexibel genoeg is om tijdig mee- en tegen te bewegen. Moeten we hier misschien dan toch die lang gezochte onovertrefbare vrouwelijke kwaliteit zoeken? In de kunst van het mee- en tegenbewegen, het anticiperen?
De kunst van ‘anticiperen’
Want één van de vrouwelijke kwaliteiten is dat ze kunnen anticiperen, ze zijn flexibel. Ze moeten ook wel. Enerzijds hoort dat bij hun managementtaak binnen het gezin, anderzijds hoort dat bij hun ondergeschikte rol in de man-vrouw relatie. De man leidt namelijk als hoofd van gezin. Dat is al in alle heilige geschriften vastgelegd en daar heeft de vrouw, ook in een meer seculiere samenleving nog steeds mee te dealen. Dus de man is de baas. Hij is niet alleen de chauffeur in de auto, maar bestuurt ook de politiek en het bedrijf. Ondertussen is er een eenzijdige kijk onstaan van oneindige economisch groei en wordt alles afgemeten aan mogelijke rendement. Grondstoffen raken uitgeput, het milieu vervuilt, mensen worden consumptieslaven, de kloof tussen rijk en arm groeit, derde wereldlanden worden uitgebuit en misbruikt, en als ze zich verzetten of te sterk worden, worden ze bestraft en wordt er een (handels)oorlog tegen hen gevoerd. Kortom ….
Wat doet de vrouw in deze maatschappelijke dans en vanaf de passagiersstoel? Als ze zelf haar hoofd en hart niet verliest in deze eenzijdige mannelijke benadering zal ze proberen hem tot kalmte en relativiteit te brengen, hem de werkelijke belangen van het leven in te laten zien zoals gezondheid, welzijn en psychosociale ontplooiing van de gezinsleden. En met haar empathie rekent ze dan niet alleen haar eigen kinderen daartoe, maar ook de familie, de buren, het volk, eigenlijk de hele wereldbevolking en alle levende wezens. En zo ontstaat er dan ineens een partij voor de dieren of schudt een jong Zweeds meisje ons wereldwijd wakker met haar opmerkelijk klimaatprotest.
Hormonen
Wat drijft de vrouw ertoe telkens opnieuw de aandacht te vragen voor de kwetsbaren in de samenleving? Hormonen, lieve mensen. De hormonen maken een vouw gevoelig voor het wel en wee van zichzelf en anderen. Vrouwen merken dat elke maand opnieuw tijdens hun hormonale wisselingen. Ook het feit dat ze kinderen baren brengt een diepe verbondenheid met alle levende wezens met zich mee en een sterk gevoelde afhankelijkheid van de leefomgeving zoals milieu en sociale omgeving. De vrouw ervaart zichzelf, mede door haar verzorgende instelling maar ook door haar afhankelijke positie, als verbindende schakel tussen vele belangrijke factoren in het leven. En daarom volgt ze, ze anticipeert, ze past zich aan. Ze moet wel, maar ze kan het ook. Dit anticiperen is niet passief. In optima forma is het een mild beïnvloeden en sturen van degene die leidt. En als degene die leidt te veel uit de bocht vliegt, stopt de vrouw met aanpassen. Eerst is er passief verzet, maar als dat niet helpt gaat ze in staking, totdat de wijsheid bij de leider voldoende terugkeert. Pas dan wordt de dans vervolgd.
Besluit
Heb ik nu niet een beetje overdreven in deze lofzang op de vrouw? Heb ik de man niet als te onverantwoordelijk neergezet? Misschien wel. Gelukkig hebben we het vaker over vrouwelijke en mannelijke kwaliteiten die zowel in mannen als vrouwen zitten. Ook hebben mannen naast hun testosteron een beetje vrouwelijk oestrogeen, terwijl vrouwen een dotje testosteron hebben. Dus ja, zo zwart wit ligt het allemaal niet. Neemt niet weg dat ik nog steeds erg benieuwd ben hoe een wereld geleid door vrouwen eruit zou kunnen zien. Maar daar laat mijn fantasie mij als westers gesocialiseerd wezen in de steek. En met een zucht wend ik mij weer tot Thea Beckman en haar boek ‘kinderen van moeder Aarde’. Een boek dat me ontegenzeggelijk blij maakt.
Een blogpost nav Tegenlicht meet Up Deventer over ‘mijn
bullshitbaan’, met aansluitend Filosofiecafé Deventer over ‘waarde van werk’.
(29/8 en 5/9-2019)
Intro Tegenlicht documentaire ‘mijn bullshitjob’
Heeft werk een waarde? Welke waarde dan? Economisch? Ongetwijfeld!
Maar ook emotioneel, sociaal en psychologisch? We zijn gewend dat waarde van
werk maatschappelijk bepaald wordt en uitgedrukt in geld. Maar is er ook een
individuele waardebepaling van werk? Wanneer is werk waardeloos en spreken we
van een bullshitbaan? Wanneer is werk eigenlijk ‘werk’? Laat ik het onderzoek
eerst zo breed mogelijk trekken, om vervolgens het begrip ‘werk’ te versmallen.
Werk is alles waar we energie insteken en
wat ons tijd kost, met als doel ons in het leven te handhaven en alles eruit te
halen wat erin zit. Dus als een baby geboren wordt moet het kindje
direct hard aan het werk om te leren ademen, voedsel te verteren, ziektes te
overwinnen, te leren communiceren met ouders en anderen, te leren lopen,
fietsen, enz. De Duitse filosoof Martin Heidegger (1889-1976) beschrijft het
als ‘in de wereld geworpen zijn’, iets waar je als wezen niet bewust om
gevraagd hebt, maar wat je – als resultaat van een daad van je ouders –
overkomt en vervolgens mee te dealen hebt. Dit dealen noemt Heidegger ‘zorg’.
Het is de individuele activiteit en de gevoelde noodzaak van energie steken in je
handhaven in het leven met alles wat daarbij hoort. Het is een energie-investering
die tijd inneemt. En daardoor ontstaat je tijdsbeleving, het verglijden van
tijd en het ouder worden. Eveneens het besef van de naderende eindigheid die de
noodzaak groter maakt om de resterende tijd goed te besteden. Dus goed werk te
verrichten en je tijd en energie in die zin goed te gebruiken. En wanneer is
het goed? Als het bijdraagt aan het ‘zijn’ zelf.
Dus ‘zijn’ is ‘werk’, maar laten we deze
definitie bij de eerste versmalling van het begrip ‘werk’ eens loslaten. Werk
krijgt dan meer de betekenis van iets dat door anderen als ‘werk’ herkend
wordt. Werk wordt gezien als iets waarmee je bijdraagt aan de
gemeenschap. Je bouwt samen een huis, je verbouwt groente om later
samen van te kunnen eten, je hoedt de dieren, je maakt iets waar een andere
weer mee vooruit kan. Binnen deze waardering geldt het niet als werk als je
puur iets voor jezelf doet, ter ontspanning bijvoorbeeld. Er ontstaat het
begrip ‘vrije tijd’, als tegenhanger van werk. Ook als je rust, werk je niet.
Werk heeft nu een concreet resultaat omdat er zichtbaar werk is verzet. Het
gras is gemaaid of het hooi is ingehaald. Het eten is gekookt en op tafel gezet.
Het hoefijzer is gesmeed en op de hoef van het paard gezet. Jouw werkbijdrage
verplicht de ander tot een wederdienst. Van een bedankje tot een ruilobject,
afhankelijk van wat jij nodig hebt en de ander te bieden heeft.
Maar met deze eerste versmalling, dat werk pas
werk is als het waarde heeft voor een ander of de gemeenschap, zijn we er nog
niet. Want huishoudelijk werk of zorg voor de kinderen werd en wordt nog steeds
niet altijd als werk erkend. Er staat namelijk niet altijd een financiële
beloning tegenover. Werk is pas werk als er een betaling tegenover staat.
Hoe hoger de betaling, des te belangrijker en waardevoller het werk dat
verricht wordt. Logisch toch? Tenminste…? En zo ontstaat het verschil tussen de
bankdirecteur en de vuilnisophaler, de zorgmanager en de verzorgende. Maar
vertegenwoordigt de hoogte van het salaris hier nog de waarde van het werk? Draagt
iemand die je kind opvangt of die jou verpleegt niet meer bij dan iemand die je
als reclameman probeert te verleiden tot een nieuwe aankoop? Ook ontstaat nu het begrip
‘vrijwilligerswerk’ als tegenhanger van betaald werk. Dit begrip maakt in ieder
geval duidelijk dat iets toch werk kan zijn, ook als er geen betaling tegenover
staat.
Samenvattend? Werk is het ‘zijn’
zelf, een directe persoonlijke verbinding met het leven. Een zorg, in eerste
instantie voor jezelf en in tweede instantie voor je naasten en de gemeenschap
als je directe leefomgeving. Ook het milieu hoort daarbij. Heidegger benoemt
dit als ‘het zijn met mede-zijnden in een gemeenschappelijke wereld’. Gedurende
onze opvoeding of socialisatie treedt er een versmalling van het begrip ‘werk’
op waarbij werk in eerste instantie iets is dat je doet voor een ander, en
vervolgens vooral gezien wordt als datgene waarmee geld wordt verdiend. Hoe
meer geld je verdient, des te meer status en zeggenschap. Waarmee dat geld
verdiend wordt, en hoe waardevol en nuttig dit werk voor de wereld (gemeenschap
en het milieu) is, lijkt ‘nicht mehr im frage’. Want de hoogte van geldelijke
beloning is in zichzelf toch al een bewijs van nuttigheid en bewezen waarde? De
vrije marktwerking van het kapitalistische systeem garandeert dit toch? In
tweede instantie worden we wakker geschud doordat we meer en meer beseffen dat
geldelijk gewin losgezongen lijkt te zijn van de inhoudelijke waarde van werk. We
brengen schade toe aan het milieu, we buiten te vaak en te gemakkelijk andere
mensen uit. Als er geen behoefte of schaarste is, dan creëren we deze wel in
het belang van geldelijk gewin. Benjamin Barber stelt in zijn boek ‘de
infantiele consument’(Barber, 2008) dat het doorgeslagen kapitalisme van de vrije
markt kinderen bederft, volwassenen klein houdt en burgers vertrapt. In
hoeverre draagt deze vorm van werk nog bij aan het ‘zijn’ zelf? Of doet het er
eerder afbreuk aan?
Kortom, werk heeft een morele waarde, terwijl geld en goed op zich niet moreel kan zijn. Persoonlijk en individueel hoort werk gezondheid en welzijn op te leveren, en bij afnemende gezondheid levert goed werk wijsheid op. Werk in dienst van een ander levert erkentelijkheid, een wederdienst of een ruilobject op. Werk heeft dus een morele waarde die voelbaar en kenbaar wordt in onze relatie met onszelf en de omringende wereld. Krijgt werk een status- en machtswaarde waardoor we verleid worden de ander en de omgeving slechts als middel te zien, dan snijden we onszelf op de korte of lange termijn in de vingers door gebrek aan wederkerigheid, voortdurend conflictueuze relaties en afbraak van ons leefmilieu. Filosoof Kant drukte ons al op het hart de andere mens slechts als doel en nooit als middel te zien. Hoe moeten we dit tij keren in een kapitalistische vrije markt waar alles mag wat niet bij wet verboden is, ook al is het immoreel?
Is invoeren van basisinkomen
de oplossing? Wat mij betreft wel! Daarin ben ik het eens met fervent
voorstander Rutger Bregman (Gratis geld voor iedereen – Bregman 2016). Door
inkomensgarantie van voldoende niveau hoeven we minder gauw te accepteren om van
doel tot middel gereduceerd te worden. Momenteel geldt: wie kan, moet
werken! Het doet er niet toe of we dat werk als zinvol ervaren, het gaat erom
dat wij niet teren op de belastingcenten van anderen. Ervaren we het werk als niet-constructief
en waardeloos, dan is dat nog geen acceptabele reden om het werk te weigeren. Pas
als we er daadwerkelijk ziek van zijn, mogen we (tijdelijk) stoppen. Alternatief
is een andere baan zoeken waarmee we onszelf opnieuw kunnen bedruipen. Maar
hoeveel keuze hebben we hierin? Na pensionering of arbeidsongeschikt worden, zijn
we ‘vrij’. We zijn te oud, te ongeschikt en daarom niet meer nodig voor de
gemeenschap, is de boodschap. Als werk ten diepste met ‘zijn’ te maken heeft, is
dit een moment waarop we mogelijk ervaren dat we mogen ophouden te bestaan. Het
is dan opnieuw hard werken om onze bestaansgrond, en de link naar het leven
zelf terug te vinden.